Hans en Grietje en de drag queen
De operaboef sloeg vanavond weer toe! Dit keer de Duitse opera Hänsel und Gretel (door Engelbert Humperdink uit 1893) van de Nationale Opera waarin Hans en Grietje poppen zijn, door kinderen gemaakt op een Braziliaanse vuilnisbelt. Hun huis is een enorme lege Kellogg's corn flakes doos (sponsoring much?) en het bos bestaat uit lege plastic zakken waar slierten vanaf hangen. De zandman kruipt uit een leeg Valiumbusje om hen in slaap te zingen en de heks is een wulpse drag queen die in een corset van nepbodybuilder torso paaldanst op haar schoorsteen. Zelfs in een opera die deels naar kinderen toe gemarket is geen seksuele inuendo's tekort. Genoeg kids in de zaal om te zien dus hoe de pappa pop de mamma pop eerst met een bezem dreigde af te rossen en een minuut later haar benen in zijn nek legde, hun kinky spel onderbroken door het besef dat hun Hans en Grietje in het snel donkerder wordend bos ronddwalen. Daar loert de knusperhexe Rosina Leckermaul (peperkoekheks Rosina Lekkerbek) op kinderen en we weten wat zij met ze doet. Hans, vreten zul je: "Kom'n jongetje, smikkel met je tongetje" en Grietje mag in de oven kijken of de koeken gaar zijn. "Als jij voorover bukt, WAM! dan klapt de ovendeur dicht, BAM!" Maar no thank you m'am! Want Grietje wil toch voorgedaan krijgen hoe dat moet. Met haar tronie boven het vuur grijpen Hans en Grietje hun moorddadige kans en geven haar een zetje. Het laatste wat we van Rosina Leckermaul zien zijn haar spartelende harige benen. Ik zat te ver van het podium, maar stel me voor dat de chemische brandlucht van haar cheape synthetische pruik en panties nog lang boven de orkestbak hing. De opera eindigde in gepaste kerstsfeer: met pappa en mamma pop en een engelachtig koor van bevrijde kindertjes op een berg snoepgoed onder een reusachtige kerstboom.
Ik was vanavond vooral in mijn nopjes met het visuele spektakel: adembenemende vormgeving en mix van videomontage met toneel, prachtig geregisseerd door Lotte de Beer en met gusto gespeeld, maar... net als de meeste Duitse opera's klonk het muzikaal al snel een beetje hyper, ondanks het sprookjesachtige muzikale hoofdthema. En van de virtuoze zang hoefde je het niet te hebben: Duitse opera vergt in tegenstelling tot bijvoorbeeld Italiaanse weinig nuance, dramatiek, glijdende schalen van hoog naar laag en v.v., weinig trillende hoge noten en dus weinig momenten om onder daverend applaus "bravo!" En "brava!" te roepen (OK, dat hoor je het publiek in Amsterdam toch nooit roepen). Tel daarbij op dat de zangers niet altijd goed boven het orkest te horen waren en dat het enige sterfgeval een vrolijk gebeuren was - in tegenstelling tot de betere opera's waarin de held(in) zingend sterft met een mes tussen de schouderbladen (Rigoletto, Carmen), springend van een toren (Tosca) of in een ravijn (La Wally), levend begraven (Aïda), in suïcidale extase (Suor Angelica), door harakiri (Madama Butterfly), etc. - en ik bestempel dit tot niet zozeer een avondje kippenvel bezorgende opera, als wel een sterk staaltje muzikaal omlijste theaterkunst.